Mijn liefde voor de film "À bout de souffle" (1960, Jean-Luc Godard) was opslag. Overrompelend. Geen destructieve liefde, maar eentje die iets voortbracht.

Dit kan ik nu achteraf zeggen, want een woord als /overrompelend/ gebruikte ik 20 jaar geleden niet. (Duh.) En destructieve liefde bleek ook iets voor later.

Ik was 14, 15 en dankzij mijn broer al redelijk bekend met (wenkbrauwoptrekkend:) *arthouse*. Op een niet-specifieke binnenblijfzondagmiddag zette ik de tv aan. Het moet sowieso de vpr-eau zijn geweest, waar ik bleef hangen bij de aanblik van Jean-Paul Belmondo. Maar het was Jean Seberg waardoor ik bleef kijken.

En bleef kijken. Ze leek uit de toekomst, terwijl ze toch echt uit het verleden kwam. Ze leek moderner dan de vrouwen die ik destijds op tv zag.

Maar de overrompeling, die kwam toch niet door haar. Die kwam door de film zelf. Met alle breuken en afwijkingen, die het geheel perfectioneerden. Zoals een korte outtake van Belmondo, die met kapotte bril recht in de camera kijkt. Het shot duikt pardoes op in een serieus dialoog. 2, 3 seconden. En verdwijnt, net zo pardoes. Een outtake, die toch geen outtake bleek.

Het is een van die dingen die mijn hoofd deed tollen als 15-jarige. Ik blijf ernaar op zoek en vind het gelukkig nog steeds. Vandaag in een boek van Melissa Broder, of een WIDESCREEN DIGITALLY REMASTERED VERSION van Dario Argento’s Susperia. Morgen weer wat anders. Of even niets: Netflix of TLC. The Real Housewives of 90 Days Fiance. Ook ^superprima^.

Voor even.

Ik laat het algemene ritme van alles-voor-de-massa mijn overrompelingen niet afnemen.

- FIN -